1929-07-05 Aimé Dossche
1976 Aimé Dossche vertelt..
Hij was beroepsrenner van 1924 tot 1932. In 1925 won hij het Kampioenschap van Vlaanderen in Koolskamp, maar hij werd gedeclasseerd, omdat hij samen met de massa toeschouwers durfde De Vlaamse Leeuw te zingen. Hij won er opnieuw in 1928 en 1931. Na zijn carrière als wielrenner startte hij in Gent een fietsenzaak.
Ik kreeg mijn eerste fiets van een nonkel uit Amerika
Aimé Dossche werd in 1902 geboren te Nevele als enige zoon van veevoer-uitvoeders. Een oom van hem was basislegger van de veevoederzaak aan de Schipdonkse vaart te Deinze. Hoe Aimé wielrenner werd is bijna een verhaal apart. “ik had een nonkel langs moeders kant die indertijd ook nog wat gekoerst heeft, met name Theo van Laecke. In de oorlogsperiode is hij uitgeweken naar Amerika. Ik had hem al laten verstaan dat ik ook graag gekoerst zou hebben, maar ja, een fiets kopen was toen nog een dure historie. Enfin, nonkel Theo beloofde me dat hij vanuit Amerika geld zou sturen om een machien aan te schaffen. En inderdaad, hij was daar nog niet lang en we kregen thuis een sommetje toegestuurd om me een fiets te kopen. In 1919 kon ik voor het eerst aan wedstrijden deelnemen. Ik had toen een jobke als veerman op de Schipdonkse vaart te Merendree. Ik had veel namiddagen vrij en kon aldus makkelijk links en rechts gaan rijden.
Ik startte voor het eerst te Poesele en geraakte daar op het einde in een ontsnapping met Gentiel Vertriest, een reus van een vent. En terwijl we naar de aankomst reden zei hij tegen mij: kleine pruts, ge kunt zien dat ge me hier niet probeert te kloppen. En ja, wat kon ik daar tegen doen? Ik had schrik van die man en werd dus maar tweede..”
door: Stefan van Laere
Aimé Dossche werd beroepsrenner in 1925 en werd aangeworven in de ploeg Automoto als ploegmaat van Lucien Buysse en Ottavio Bottecchia. Dossche zijn kwaliteiten lagen vooral aan de meet waar hij goed uit de voeten kon in het spurten. “Als klimmer kon ik me ook goed verdedigen, maar dan mochten er in één etappe toch geen vier cols na mekaar volgen”.
In 1926 reed ik voor het eerst in de Ronde van Frankrijk mee, als knecht van Lucien Buysse. Het was al onmiddellijk prijs want de “kleene” won de wedstrijd, ikzelf eindigde op de 15e plaats en won 2 ritten. Ik kwam naar huis met een ganse zak geld. De werkmensen verdienden toen amper het zout in hun pap, zodat een coureur die enigszins uit de voeten kon, meer dan behoorlijk betaald werd.
Met Buysse was het prettig rijden. Lucien was eerst en vooral een sterk en regelmatig renner en bovendien was het ook een makkelijke jongen. Hij was nooit humeurig of zo. De “groten” Buysse (Marcel) daarentegen was wel wat impulsiever, maar hij had ook een hart van goud.
Na de Tour ’26 startte ik nog twee maal in die grote ronde: in 1929, maar toen heb ik opgegeven omdat onze sponsor GB Louvet aan de rand van het failliet stond, en in 1930 was ik er weer bij toen voor het eerst met landenploegen werd gereden. Ik stond toen in dienst van Jef Demuysere die 2e eindigde na Tonin Magne.
Eén van Dossche’s mooiste herinneringen is wel de overwinning in de laatste Tourrit te Parijs in 1926. Daar heb ik veel genoegen aan beleefd. Maar mijn vier overwinningen in het kampioenschap van Vlaanderen te Koolskamp hebben me toch ook veel plezier gedaan.
Mijn slechtste souvenir is gebonden aan de wedstrijd Parijs – Gent, een koers die slechts één maal georganiseerd werd. We arriveerden toen in het Gentse kuipke. Ik zat met een groepje vooraan en wist me zeker winnaar omdat ik de snelste was. Maar men had bij het binnenrijden van de velodroom de planken verkeerd gelegd zodat we daar allemaal tegen de grond sloegen, en mijn eerste plaats was foetsie. Nog miserie kende ik in Luxemburg – Rijsel waar ik samen met Nicolas Frantz en Maurice Dewaele aan kop reed. Op een bepaald ogenblik stuikte ik met mijn voorwiel in een put en vloog al over mijn stuur op de stenen. Ik gleed op mijn linker lichaamskant een paar meter over de grond en verloor er mijn oor bijna. Een dokter werd erbij gehaald om het oor weer een beetje op zijn plaats te naaien en zo mocht ik gans alleen de trein op naar Rijsel om gins mijn valies op te halen en dan pas te kunnen terugkeren naar huis. Ja-ja-jong, een mens moest toen een beetje courage hebben, zo zegt Aimé Dossche.
Kijk, een ander voorbeeld: Ik startte in Parijs – Nantes, een koers van 400 km. Het goot water en op een 70-tal kilometers van Nantes viel ik twee maal na mekaar plat. Ik verliet de koers en ging naar het station om er op de trein te stappen. Ha-ja, de renners verplaatsten zich toen hoofdzakelijk per trein, éh. En terwijl we daar op het perron stonden te wachten zag ik ergens binnen in een zaaltje “een type” soep zitten drinken. Ik stond daar kletsnat en bibberend van de koude in mijn doorweekte koerspak. Ik vroeg de man wat soep en kreeg terzelfder tijd te horen dat de trein nog wel een tijdje kon uitblijven. Dan kan ik evengoed per fiets naar Nantes dacht ik. En hup man, ik sprong weer in het zadel en reed opnieuw de koers in, Ik eindigde toen nog tweede, om maar te zeggen hoe het er toen zoal aan toe ging…
Het Volk speciale editie Tour de France, 30 juni 1976
Vielen Dank und Liebe Grüße zurück! custom essay writing