1950-09-23 Martinussen & Lumey
Over twee Limburgse wielerpioniers en hun anekdotes
Jean Martinussen (geb. te Gulpen 23-03-1883) en Lambert Lumey (geb. te Wittem 31-03-1881) vertelden in een interview met het Limburgsch Dagblad (23-09-1950) over hun rennersleven in het eerste decennium van de vorige eeuw. Over toen zij de Zuid-Limburgse wegen met hun Alcyon’s onveilig maakten, wielerwedstrijden van alle soort en afmeting in binnen- en buitenland reden en bijna roekeloos met hun sterke krachten omsprongen, als kende het menselijk uithoudingsvermogen geen grenzen. Zij lééfden, áls zij maar fietsen konden en bekreunden zich niet om plasregens en orkanen, klaagden niet over de barbaarse toestand, waarin de wegen verkeerden en kenden geen vermoeidheid als zij wedstrijden van bij de 400 km hadden gereden.Beiden maakten naam in binnen- én buitenland.
Hun namen werden met ontzag en bewondering door de toenmalige wielerfans in België, Frankrijk en Duitsland uitgesproken. Dat was rond de jaren 1905, toen de coureurs nog niet over de gladde wegen van thans gleden en ook niet het lichte, elegante materiaal van tegenwoordig met z’n veelvoud aan versnellingen kenden. De wegen mochten die naam toen niet hebben en ’n racefiets, zonder een versnelling woog toen nog altijd 12 kg. Zij haalden oude herinneringen op, schots en scheef door elkaar, van de ene wedstrijd op de ander springend, Martinussen met felle gebaren en in het ongekuiste wielerjargon soms, Lumey bedachtzamer en met meer zorg zijn woorden kiezend, beiden met een jongensachtige pret in hun ogen, omdat zij nog eens over die tijd konden praten, daarbij namen noemend van renners en officials, die lang tot hun vaderen verzameld zijn.
In de doolhof van herinneringen hielpen zij elkaar op weg met „weets tich nog in Aken ” of „Herinnert tich nog Verviers ” en de namen van andere plaatsen waren de sleutels, die de toegang tot een bijna vergeten historie gaven. Er volgden alsmaar verhalen, soms sterke verhalen, onderhoudend en interessant en dooi beiden met verve voorgedragen, elkaar aanvullend in de details, omdat de barre avonturen op de weg dikwijls samen beleefd waren. Jean Martinussen en Lambert Lumey, twee oud-renners, twee vrienden in de sport en in zaken, twee vitale kerels nog, die nog niet het gezapige bestaan van de gepensioneerde kennen, beiden nog actief en Martinussen in zijn garage zeker niet opzij gaand voor een jonge kerel. In hun tijd waren zij werkelijk niet de eerste de beste en er schuilt geen kranten letter overdrijving in, als wij zeggen, dat zij gevreesd en geroemd werden.
Wilt U iets om hun grote staat van dienst weten? Jean Martinussen werd in 1907, 1908, 1909, 1912 en 1913 kampioen van Limburg en Lambert Lumey behaalde in 1910 deze titel, toen Martinussen de tweede plaats bezette.
Martinussen eindigde als 5de in het algemeen klassement van de z.g. eerste Ronde van Nederland, die uit drie etappes bestond t.w. Amsterdam-Maastricht, Maastricht- Groningen en Groningen-Amsterdam. Voor deze prestatie ontving hij de eremedaille van H. M. de Koningin. Hij won een keer in 1909 Brussel-Luik en werd in 1908 tweede in Luik-Bastogne en een andere keer 3e in deze Belgische klassieker, zegevierde ook een maal in de Ronde van Aken, een handicapwegwedstrijd, waarin niet minder dan 150 renners starten en waarin Martinussen tot de laatste 25 behoorde, die van start mochten gaan. Het aantal kleine wedstrijden, dat hij won vermocht Martinussen zich niet meer te herinneren.
Het waren er velen en het waren overwinningen in kermiskoersen en grasbaan wedstrijden. Hij vocht het in eigen omgeving vaak met Lambert Lumey in de sprint uit en het aardige van die strijd was, dat hij nimmer de vriendschap tussen deze Gulpense jongens vermocht te verbreken. Zij volgden elkaar wedstrijden, wanneer zij daar niet samen uitkwamen met warme interesse. Lambert Lumey was in die dagen behalve een gevreesde wegrenner evenzo een stayer en baanrijder van meer dan gewone capaciteiten, getuige zijn overwinning op de wielerbaan te Aken om het kleine en grote gouden wiel.
Onze vaderlandse sportpersbroeders tikten heden ten dage tien inktlinten op hun tikkertjes aan flarden, wanneer er sprake van een Nederlandse deelneming aan de Tour de France is, maar toen Lambert Lumey rond de jaren 1905 plannen koesterde om aan deze wedstrijd, die toen met recht de naam van monsterkoers droeg, deel te nemen, iedere renner reed toen op zich zelf en was op zich zelf aangewezen, namen hoogstens een paar vrienden kennis daarvan. Dat hij in de Tour de France nooit gestart is had een merkwaardige reden. Lambert Lumey, die zich met zorg en bedachtzaamheid op de Tour de France voorbereidde was voor de training in de Franse klassieker Parijs-Roubaix gestart, maar na de daarin opgedane ervaringen en belevenissen achtte hij het voor zijn gezondheid raadzamer en beter om maar niet tussen het handje vol Belgen en Fransen te starten. Want in Parijs Roubaix strooide de buitenlandse concurrentie kwistig met kopspijkertjes voor zijn wielen met het irriterend gevolg, dat hij niet minder dan 7 nieuwe banden moest opleggen. Lumey zag daarin een waarschuwing en zag van zijn plannen om aan de Tour de France deel te nemen af. Het speet hem wel en nog: meer voor de Roermondse Wielerclub, die de nodige duiten bij elkaar had gebracht om zijn uitzending te bekostigen. „Het zou nodeloze krachtsverspilling zijn geweest om mee te doen, terwijl ik volkomen kansloos was op deze manier ” voegde Lambert Lumey nu zonder spot aan dit sterke verhaal toe.
Martinussen beleefde het bij zijn eerste wedstrijden in België weer anders minder fnuikend voor materiaal, maar minstens zo irriterend, wanneer de „smeerlappen” foefjes uithaalden, die zijn kansen torpedeerden. Bij de éne bevoorradingscontrole, die men in de Belgische klassiekers kende, moest men een stempel op een papier drukken en het gebeurde eens, dat een Belg, die een seconde eerder aan de tafel verscheen na het zetten van de stempel dit meubelstuk met alles erop quasi onopzettelijk onderste boven liep. De Belg kon zodoende een voorsprong op Martinussen nemen, die met stempelen moest wachten, alvorens alles bij elkaar gezocht was. Maar Martinussen, met zoet wraakgevoelens bezield, nam bij een volgende keer revanche door zijn tegenstander met gelijke munt te betalen en toen was het met dergelijke streken ineens afgelopen.
Voor deze twee knapen had de wielerwereld van toen een kolossaal respect. Zij verkeerden doorgaans in een onweerstaanbare vorm en voor wedstrijden van 200 en 300 kilometer draaiden zij hun hand niet om. Zij volgden dan ook een straf trainingsschema en Jean Martinussen die een onnoemelijk aantal broertjes dood had aan een geregeld leven tussen een paar fabrieksmuren had het bij zijn patroon in Aken zó uitgekiend, dat hij elke dag , en zó 8 maanden lang, een dikke 150 kilometer per dag reed.
’s Morgens reed hij naar de fabriek in Aken, pikte zijn opdracht mee, fietste naar Herbesthal en keerde ’s avonds doodgemoedereerd naar Gulpen terug. „Dacht je, dat wij vroeger na een honderd kilometer moe waren?” en zonder een bevestigend knikje van Lambert Lumey af te wachten vervolgde Martinussen: „Dacht je, dat we vroeger met een auto of per trein naar de plaats, waar wij moesten starten, gingen? Kon je begrijpen. Alles op de fiets. Wij namen als reservemateriaal een paar gloednieuwe banden mee, een onder het zadel en een ander kruiselings over je borst en verder nog de knapzak op je rug. Indien wij in Brussel moesten rijden, vertrokken wij vrijdags reeds.
En indien wij in de buurt reden, gingen wij ’s morgens vroeg van huis af en keerden ’s avonds ook weer per fiets terug. En dan gebeurde het vaak genoeg, dat wij twee wedstrijden op één dag reden. Wij waren zo sterk als een beer. En daar moet je nu om komen!” Deze laatste ontboezeming sloeg kennelijk op het jeugdig rennersdom van tegenwoordig, dat als het ware in de watten worden gekoesterd en door gebrek aan een harde training, aan een harde leerschool bovenal niet in staat is om een wedstrijd, welke dc afstand van 200 km te boven gaat uit te rijden. „Man, als ik vroeger over dat materiaal van nu had beschikt, over een racefiets met die lichte tubes en die versnellingen en dan op die wegen van tegenwoordig !”
Martinussen liet zijn toehoorders in onwetendheid over wat hij precies gepresteerd zou hebben, maar men kon het bevroeden. Trouwens het volgende moge toch wel enig idee gaven, hoe hard zij er op hun prehistorische karretjes even na de eeuwwisseling aan trokken. Lumey had bij een wegwedstrijd over 48 km gaande van Gulpen-Maastricht-Vaals-Gulpen een tijd van 1 uur en 26 min. gemaakt. Op een oud diploma met veel gouden krullen en tierlantijnen, waarvan de inkt bijna verbleekt is, stond deze prestatie nog te lezen. ,,Jij zou evenzo goed als ik het nu in een uur gereden hebben, op het lichte materiaal van tegenwoordig, aannemend, dat wij nog zo jong waren,” zo wendde Martinussen zich tot Lumey. De tijden, dat zij hier en daar de lakens uitdeelden ligt ver achter deze twee renners van de oude garde.